De procedure voor orgaandonatie begint als het duidelijk is geworden dat de patiënt een infauste prognose heeft en verder behandelen medisch zinloos is geworden. Vaak zijn dit patiënten die op de intensive care liggen of net binnen zijn gekomen op de spoedeisende hulp (SEH). Deze patiënten hebben meestal ernstige hersenschade door traumata, een hersenbloeding of zijn gereanimeerd. Weefseldonatie is mogelijk na overlijden op alle verpleegafdelingen, verpleegtehuis, in de thuissituatie of op straat.
Als behandelend arts spreekt u met de familie. Daarbij hebt u verteld dat er geen zicht meer is op herstel.
Als arts mag u donatie bespreekbaar maken zodra het duidelijk is dat herstel niet meer mogelijk is.
In de Wet op Orgaandonatie (WOD) staat beschreven welke wettelijke verplichtingen u als arts hebt.
Nabestaanden kunnen op grond van de Wet op Orgaandonatie (WOD) in bepaalde gevallen beslissingsbevoegd zijn. Nabestaanden hebben de mogelijkheid om aannemelijk te maken dat de aard van de registratie niet overeenkomt met de wens van de overledene. Het gaat hierbij in de eerste plaats om de partner. Bij afwezigheid of onbereikbaarheid daarvan: de bloedverwanten (1e en 2e graad). En bij afwezigheid of onbereikbaarheid daarvan: de aanverwanten (1e en 2e graad). Er geldt geen onderscheid tussen de 1e en 2e graad.
Naasten zijn mensen die een (grote) rol speelden in het leven van de patiënt, met inbegrip van nabestaanden tot en met de 2e graad. Het begrip ‘naasten’ wordt in de WOD alleen gebruikt wanneer het gaat om het informeren over de registratie. Dit betekent dat er in geval van een ‘ja’- of ‘geen bezwaar’-registratie en in geval van afwezigheid van nabestaanden (partner en bloed- en aanverwanten t/m de 2e graad), een andere persoon die een (grote) rol speelde in het leven van de patiënt geïnformeerd wordt over deze registratie.
Een naaste die geen nabestaande is, heeft op grond van de WOD geen recht om aannemelijk te maken dat de aard van de registratie niet overeenkomt met de wens van de patiënt.